CDNA Nieuwsberichten

Toelichting CDNA-besluiten diverse dossiers

11 augustus 2020  ·  CDNA  ·  5897 × bekeken

Een ambitie van de CDNA is om transparant over besluiten te communiceren via het jaarverslag, artikelen en in mededelingen op DutchAvifauna.nl. In die toelichtingen legt de commissie naar buiten toe en voor zichzelf de overwegingen bij besluiten vast. De lastigste dossiers zijn vaak de statusgevallen: is een vogel aannemelijk wild of niet? Vrijwel elke zeldzaamhedencommissie worstelt daarmee. En aangezien er over status met minder zekerheid kan worden besloten dan over de identificatie zijn er, ongeacht de uitkomst, onder vogelaars altijd voor- en tegenstanders van zulke besluiten te vinden. 

De commissie heeft zich het afgelopen jaar over een aantal dossiers gebogen waarbij de status het hete hangijzer is. In veel gevallen betreft het soorten waarvan de potentie tot verdwalen richting onze contreien (vagrancy potential) nog onzeker is en/of waarvan bekend is dat ze geregeld uit gevangenschap ontsnappen. In de afgelopen decennia zijn er veel nieuwe informatiebronnen beschikbaar gekomen. Zo weten we meer over trekafstanden van vogels, zijn er meer waarnemingen van ontsnapte vogels bekend en beschikbaar via internet, zijn op Europees niveau gemakkelijker waarnemingspatronen van soorten te genereren (inclusief besluiten en toelichtingen van de zeldzaamhedencommissies), en is er meer bekend over de schaal van legale en illegale vogelhandel. Voor de CDNA speelt deze informatie een steeds belangrijkere rol bij de besluitvorming over status. 

Versterken internationale samenwerking & aangescherpt beleid bij statusbeoordelingen
De huidige commissie is ervan overtuigd dat meer internationale samenwerking, afstemming en gemeenschappelijk onderzoek op termijn zal leiden tot betere besluitvorming op internationaal én nationaal niveau. We zien deze behoefte ook bij enkele andere commissies, die actief contact met ons opnamen. Er is het afgelopen jaar contact geweest met o.a. de Noorse, Zweedse, Deense, Belgische, Duitse, Engelse (BBRC en BOURC), Ierse, Franse, Spaanse, Oostenrijkse, Zwitserse en Kroatische commissies. Dit heeft al meermaals geleid tot uitwisseling van waardevolle informatie over zowel status- als determinatiekwesties, maar ook over grensoverschrijdende gevallen, al maakt iedere commissie nog altijd een eigen afweging. De intentie is om deze uitwisseling en samenwerking te intensiveren. Nederland liep in statusdossiers de afgelopen decennia ‘voor de Europese troepen uit’ door twijfelgevallen op status geregeld het voordeel van de twijfel te geven. In principe zijn de criteria al aangescherpt door een categorie soorten met omgekeerde bewijslast in te voeren. Daarnaast zijn we de afgelopen jaren enkele van de in het handboek CDNA genoemde criteria met betrekking tot status strenger gaan invullen, zoals de vraag naar vagrancy potential en naar (on)natuurlijk gedrag. Het voordeel van de twijfel geven blijven we nog steeds doen als daar voldoende aanleiding voor is (zie onder meer het besluit over Indische Kievit hieronder). De huidige, iets meer behouden aanpak is in Europees perspectief nog altijd progressief, maar sluit beter aan bij besluiten van andere commissies. Dat is geen doel op zich, maar wordt door ons wel als bijkomend voordeel gezien. Het documenteren van (‘biologische’) patronen in het voorkomen van soorten is immers het hoofddoel van het werk van zeldzaamhedencommissies. Bij zeer zeldzame soorten worden die patronen pas duidelijk in een internationale context, en dan helpt het niet als landen sterk uiteenlopende beoordelingscriteria toepassen. 

Dit aangescherpte beleid leidt onvermijdelijk tot de vraag hoe om te gaan met besluiten uit het verleden. Een veranderde invulling van de criteria uit het handboek kan immers leiden tot een verschillende beoordeling van qua omstandigheden overeenkomende recente en historische gevallen. Dit vormt een dilemma omdat de commissie zulke inconsequenties liever vermijdt, maar om praktische (tijds)redenen niet in staat is om bij elk nieuw besluit alle oude gevallen hiermee in lijn te brengen via een herbeoordeling. Omdat zij wel invulling wil kunnen geven aan voortschrijdend inzicht neemt zij het nadeel van inconsequenties ‘op de koop toe’. De commissie heeft daarom ook besloten om vooralsnog terughoudend om te gaan met (verzoeken tot) herroulatie van oude gevallen op het gebied van status, en hiertoe alleen over te gaan als er in relatie tot een specifiek geval werkelijk nieuwe informatie beschikbaar komt. Op de wat langere termijn bieden revisies van soorten of soortgroepen de mogelijkheid om beoordelingen uit uiteenlopende perioden weer te stroomlijnen.

Toelichting recente behandelde dossiers 

Ross’ Ganzen 
Waarnemingen van Ross’ Ganzen van enkele tientallen locaties in de afgelopen jaren zijn door de CDNA uitgebreid geanalyseerd in een poging om het aantal individuen te bepalen. Daaruit is gebleken dat een aanzienlijk deel van de gevallen is terug te voeren op slechts enkele exemplaren die flinke omzwervingen maken. Eén van de vogels bijvoorbeeld (geringd met een zwarte, smalle kwekersring om de rechterpoot en met ontbrekende handpennen en daarmee zeker een escape), werd voor het eerst gezien in september 2018 in Noord-Holland (NH). Deze vogel zwierf vervolgens (veelal optrekkend met Brandganzen) via Flevoland, NH, Zuid-Holland (ZH) en weer NH om in mei 2019 in Friesland (FR) te belanden. Een tweede vogel, die kon worden gevolgd op basis van een specifiek patroon op de binnenste handpennen en associeerde met Grauwe Ganzen, werd voor het eerst gezien in september 2017 in FR en vervolgens in Gelderland (GE), Overijssel (OV), ZH en Utrecht, weer in OV, vervolgens NH, FR, weer NH en ten slotte in ZH in juli 2018. Het is niet ondenkbaar dat meer waarnemingen betrekking hebben op één individu. Op basis van deze gegevens is de CDNA momenteel nog bezig met een verdere verkenning van de waarnemingen van Ross’ Ganzen, waarbij ook zal worden overwogen wat de jaarronde aanwezigheid van deze vogels betekent voor de beoordeling van hun status. Ross Gans is immers een soort waarbij weliswaar vagrancy potential niet onaannemelijk is, maar ook ontsnapte vogels relatief vaak voorkomen. Besluitvorming wordt daarom nog voor een onbepaalde periode uitgesteld.

Sporenkievit Hollands Kroon 2018: niet aanvaard 
De veel bezochte Sporenkievit in Hollands Kroon (NH) van 16 juli t/m 8 augustus 2018 is na drie stemronden niet aanvaard. Sporenkievit wordt regelmatig gehouden en het aantal waarnemingen van escapes (of vrijgelaten in beslaggenomen vogels) in Nederland is aanzienlijk. In het verleden heeft de commissie de herkomst van eerdere gevallen van deze soort dan ook meermaals als twijfelachtig bestempeld. Er zijn tot en met 2019 minimaal 12 vogels die op basis van kwekersringen, opvallende beschadigingen en/of extreem tam gedrag (nagenoeg) bewezen ontsnapt waren, tegenover één eerder geval van een onbeschadigde en ongeringde vogel (Het Gooi NH, 1997) die destijds desalniettemin niet is aanvaard op status. De commissie heeft zo veel mogelijk Europese waarnemingen van (al of niet ontsnapte) Sporenkieviten in kaart gebracht om te bepalen of er patronen in tijd of verspreiding zijn die kunnen wijzen op regelmatig afdwalen. Weliswaar zijn er in NW-Europa relatief veel waarnemingen uit april-mei en september-oktober, maar een significant verschil hierin tussen bewezen escapes en mogelijk wilde Sporenkieviten werd niet gevonden. Omdat een dergelijk seizoenspatroon ook bij waarnemingen van ontsnapte vogels denkbaar is (alleen al vanwege variatie in waarnemersactiviteit) ontbreekt hiermee nog steeds een ‘smoking gun’ voor het voorkomen van wilde exemplaren. In november 2018 werd in Roemenië een Sporenkievit gezien die gelijkenis vertoonde met de Nederlandse vogel, maar de fotokwaliteit was onvoldoende om de twee met zekerheid te koppelen – nog los van de vraag wat het zou betekenen als dit inderdaad hetzelfde individu zou zijn geweest. Omdat aanwijzingen voor vagrancy potential zeer beperkt zijn terwijl er wel een evident ontsnappingsrisico is, heeft de CDNA dit geval niet aanvaard als wilde vogel, al was dit niet unaniem. Sporenkievit is wel een soort om goed in de gaten te houden. De soort neemt toe en lijkt het broedgebied uit te breiden. Waarnemingen van onverdacht ogende vogels in NW-Europa worden daarom met belangstelling gevolgd, en zullen bij toekomstige beoordelingen worden meegewogen.

TOEVOEGING D.D. 14 augustus 2020. Hierbij deelt de CDNA de bij haar bekende gevallen van Sporenkievit in dwaalgastcontext (broedgebieden uitgesloten), en de bijbehorende plaatsing van de soort op de nationale lijsten. De CDNA ontvangt graag informatie over missende gevallen. Zie het overzicht HIER.

Indische Kievit 2019: aanvaard 
De commissie heeft de Indische Kievit van 19 juni 2019 op Texel NH en 23 juni 2019 op Ameland FR unaniem aanvaard als nieuwe soort voor Nederland. Na een zoektocht lijkt de soort nauwelijks te worden gehouden en vooralsnog zijn er geen ontsnapte vogels bekend uit het westen van Europa. De commissie deelt de conclusie dat dit hetzelfde individu is dat eerder op Pag, Kroatië werd gezien (inmiddels aanvaard in categorie A), wat het vervolgens aannemelijk maakt dat dit ook de vogel was die Zuid-Duitsland (nog niet ingediend) en België (alwaar in categorie D geplaatst) aandeed. De afstand Pag – Texel is hemelsbreed ca. 1150 km. De broedgebieden liggen vanaf Pag nog altijd ruim 2000 km verderop, maar de vogel heeft in elk geval bewezen een derde van die afstand af te kunnen leggen. Bovendien deed hij/zij dat in een lijn die na omkering grofweg richting het dichtstbijzijnde broedgebied wijst. De commissie heeft hierbij overwogen dat ook een ontsnapte vogel flinke afstanden kan afleggen, maar in dat geval een vliegrichting die terugwijst naar de broedgebieden niet op voorhand waarschijnlijker is dan vele andere richtingen. De nu waargenomen vliegrichting kan nog steeds op toeval berusten, maar is dus wel opvallend. Hierin ligt een verschil met de mogelijke verplaatsing van de hierboven besproken Sporenkievit naar Roemenië, die een omgekeerde richting had. De ‘Kroatische connectie’ heeft zwaar meegewogen in de beslissing, want dit is een zeer onverwacht geval en de vagrancy potential van Indische Kievit werd op voorhand aanzienlijk lager ingeschat dan die van Sporenkievit. De verschillen met dat dossier (de bewezen trekafstand en richting in combinatie met de zeldzaamheid in gevangenschap) gaven de doorslag om, na uitgebreide discussie binnen de commissie, de Indische Kievit het voordeel van de twijfel te geven qua status. 

Grijskoppurperkoet 2019: niet aanvaard 
De Grijskoppurperkoet van Súdwest-Fryslân, FR van 16-21 september 2019 is niet aanvaard. De commissie is na bestudering van de literatuur en een eigen onderzoek aan fotomateriaal van mening dat de ondersoort niet diagnostisch te bepalen is, terwijl de inschatting van vagrancy potential hier wel sterk van afhangt. De variatie binnen populaties bleek bij deze verkenning groot en op basis van uiterlijk is de Aziatische ondersoort poliocephalus verre van uitgesloten, een taxon dat de commissie zeker niet als wilde vogel in Nederland verwacht. In een dwaalgastcontext bieden feitelijk alleen maten zekerheid (Ebels et al 1999). Daarnaast vindt de commissie de vagrancy potential van caspius – de ondersoort die het dichtst bij Europa voorkomt – lastig te bepalen en niet overtuigend aangetoond. Tot slot ‘vervuilen’ bewezen en vermeende escapes van deze in gevangenschap niet zeldzame soort het beeld. De combinatie van deze twijfels heeft ertoe geleid dat het geval in twee stemronden unaniem niet is aanvaard als een wilde vogel. 

Japanse Pestvogel 2005: niet aanvaard na herroulatie 
De commissie heeft de Japanse Pestvogel van 3 maart - 1 april 2005 te Wageningen, GE ook na herroulatie unaniem niet aanvaard. Dit geval betrof een adult mannetje met zowel afwijkende lakplaatjes in de vleugel als een afwijkende lichte kleur van de staartpentoppen. Aanleiding voor herroulatie vormde het artikel van Jansen (2019) waarin variatie in staartkleur bij Japanse Pestvogel nader is onderzocht aan de hand van museumbalgen. Hierin werd aangetoond dat lichte staartpentoppen van nature voorkomen bij sommige Japanse Pestvogels, en geconcludeerd dat dit kenmerk niet kan worden opgevat als aanwijzing voor herkomst uit gevangenschap. De vogels met een lichte staartkleur uit het artikel waren echter geen van alle adulte mannetjes. De kleurvariatie van de lakplaatjes wordt daarnaast in het artikel niet behandeld. Voor de nauwverwante Cederpestvogel is aangetoond dat een afwijkende staartkleur dieetgerelateerd is en niet genetisch bepaald. Het is aannemelijk dat dit ook voor Japanse Pestvogel geldt. Een adulte vrouw Japanse Pestvogel dood gevonden te Amsterdam, NH op 30 september 2004 werd door de CDNA destijds als een ontsnapte vogel beschouwd. Ook deze vogel had een vergelijkbare kleurafwijking van de staartpunt. De commissie acht vagrancy potential van Japanse Pestvogel klein, óók tijdens een invasie van Pestvogels. Van Pestvogel en Cederpestvogel zijn grote trekafstanden bewezen, zowel in N‑Z als in O‑W richting. Japanse Pestvogel is een korte-afstandstrekker in overwegend N-Z richting. Tot slot betrof het een adult mannetje, wat slechts bij een minderheid van afgedwaalde zangvogels voorkomt. Op basis van een optelsom van deze overwegingen acht de commissie de alternatieve verklaring, een kooivogel waarvan delen van het kleed door voer verkleurd zijn, aannemelijker dan een wilde herkomst. 

Epauletspreeuw 1980-1982: niet aanvaard 
De CDNA heeft het geval van Epauletspreeuw te Westvoorne, ZH tussen 9 juni 1980 en 31 maart 1982, niet aanvaard. Hoewel de commissie deze soort mogelijk in staat acht Nederland te bereiken (al dan niet gedeeltelijk met behulp van schepen), restte er teveel twijfel bij dit potentiële eerste geval voor Europa – een geval dat stamt uit een tijd dat de handel in Noord-Amerikaanse zangvogels nog vrij was. Op basis van de enige aangeleverde foto en beschrijving kon geen zekerheid worden verkregen over de ondersoort. Dit werd van belang geacht voor bepaling van de herkomst en daaraan verbonden trekgedrag en vagrancy potential. Daarnaast kon de staat van het verenkleed (bij aankomst) onvoldoende worden gecontroleerd. De verblijfsduur (drie opeenvolgende voorjaren) sluit een wilde herkomst niet met zekerheid uit, maar zou wel uniek zijn voor een wild geachte Amerikaanse zangvogel in Europa.

Geelkoptroepiaal 1977: geen herroulatie
De commissie heeft besloten om een ingediende waarneming van Geelkoptroepiaal van 17-18 september 1977 te Wissekerke en Kamperland, ZL (Augustijn & Lebret, 1977) niet te laten herrouleren. Dit geval bleek al eens eerder ingediend en daarbij te zijn afgewezen op status, hoewel de argumentatie daarbij niet meer was te traceren. De commissie heeft in ruime meerderheid besloten dat er geen nieuwe informatie of inzichten zijn die een herroulatie rechtvaardigen.

Bronnen 

Augustijn, J.I. & T. Lebret, 1977. Waarneming van een Geelkoptroepiaal, Xanthocephalus xanthocephalus. De Levende Natuur 80 (12), 287-288 

Ebels, E.B., G. M. Janse & T. C. J. Sluijter, 1999. Grijskoppurperkoet te Schuddebeurs in winter 1988/89. Dutch Birding 21: 256-259

Jansen, J. J. F. J., 2019. Variation in tail-tip coloration of Japanese Waxwings. Dutch Birding 41 (5), 337-341.