Goud van Oud

De serie 'Goud van Oud' op de website van de Dutch Birding Association belicht die historische en vaak legendarische gevallen.
Heb je een mooi verhaal en/of een fraaie (twitch)foto's van een 'legendarisch' geval, stuur die dan op naar de samenstellers van deze rubriek via birding@dutchbirding.nl. Over het algemeen geldt voor een rubriek die Goud van Oud heet het credo 'hoe ouder hoe leuker', maar schroom niet om ook meer recente foto's/verhalen in te sturen.

Alles met de fiets… en soms per Fokker

17 juli 2017  ·  Gerard Ouweneel  ·  8759 × bekeken

Pionier vogelfotografie Frans Kooijmans sjouwde heel wat mee.

De vogelaars van anno 2017 zijn gebenedijd. Zit er ergens wat moois, dan spoeden ze zich in gerieflijke auto’s erheen. Waarbij ze het in dit land uiterst dichte wegennet als een vanzelfsprekendheid beschouwen, ze over uitgelezen optiek en communicatiemiddelen beschikken en bovendien alle gewenste informatiebronnen óók in het veld direct bij de hand hebben, inclusief de geluiden die het gewenste schepsel ten beste pleegt te geven. Dat is anders geweest. Hoe anders kreeg ik ingeprent bij het doornemen van de dagboeken van Frans P.J. Kooijmans (1907-1997).

Negentig jaar geleden bevond de vogelfotografie zich in een periode van stilstand. Dat kwam vooral voort uit de beperkingen die de apparatuur de fotografen oplegde: zware houten kasten op enorme statieven. Kort voor een opname moesten de glasplaten eerst nog een bewerking ondergaan. De emulsiegevoeligheid was laag. Door deze factoren waren de heren aangewezen op vogels die een poos in een onbeweeglijke houding bleven; broedende vogels dus.

De grote Jac.P. Thijsse had in 1926 verzucht dat we ‘zo langzamerhand toch wel genoeg plaatjes hebben gezien van nestelende vogels en dat het leuk zou zijn als we eens iets interessanters kregen te zien’. De in dat jaar negentien jaar oude en later evenzeer grote Niko Tinbergen trok zich die oproep aan en reageerde via een artikel De taak der vogelphotografie. Daarin erkende hij dat de vogelfotografen niet veel nieuws brachten en riep hij op te proberen aandacht te besteden aan bijvoorbeeld vogeltrek en het voedsel zoeken.

Kooijmans (voor zijn vrienden Kooij) en Niko Tinbergen trokken toen veel met elkaar op. Voor hen en een groepje Hagenaars was De Beer hun local patch. Beiden waren druk bezig met de vogel- en landschapsfotografie en stellig beïnvloedden ze elkaar. Aan dat groepje danken we ‘Het Vogeleiland’, een boek waarin meer foto’s van Tinbergen dan van Kooij staan, wat er op zou kunnen duiden dat aanvankelijk de eerste een bedrevener fotograaf was dan Kooij, zeker in de landschapsfotografie. In ‘Het Vogeleiland’ staan door Tinbergen gemaakte gebiedsfoto’s, die indringend tonen hoe doordacht hij het landschap vastlegde. Later evenaarde Kooij zijn vriend en werd hij ontegenzeggelijk de hoffotograaf van De Beer.

Kooij met zijn foto-uitrusting op 24 juni 1949 op De Beer. Hij is op weg naar de Lachsterns. Zoals een echte Hagenaar betaamt draagt hij een stropdas (Foto A. Rademakers).

Rond 1930 kwamen de eerste kleinbeeldcamera’s en telelenzen de taak van fotografen verlichten. Al snel ging de ver bovenmodaal handige Kooij ertoe over zijn eigen telelens te construeren. Het resultaat was een wonderbaarlijk 16½ kilo wegend apparaat, dat de naam ‘Het Kanon’ verwierf. Bij alles wat Kooij op zijn fiets meezeulde kwam ook nog eens dat opzienbarende toestel. Polygoon maakte in november 1940 een rapportage over Kooij met zijn ‘Kanon’ in Scheveningen.

Elf jaar daarvoor, op 13 december 1929, had Kooij een vliegende Vorkstaartmeeuw weten te fotograferen in de Scheveninger Haven. Met zijn platencamera! Hoe hij daarin slaagde is een raadsel. Toen in 2016 het desbetreffende glasnegatief door mijn handen ging, maakte ik (wederom) een virtuele buiging voor Kooij. Ruim een kwarteeuw na 1929 plaatsten James Fisher en Ronald Lockley de bewuste foto nog in hun Sea-Birds.

De befaamd geworden glasplaatfoto van een juveniele Vorkstaartmeeuw, gemaakt op 13 december 1929 bij Scheveningen.

Kooijs eigenbouw ‘telekanon’, door hem gefotografeerd op het strand van De Beer. Het gevaarte woog 16 ½ kilo.

’s Nachts fietsen

Vanuit Den Haag deden de heren alles op de fiets. Niet met zo’n vederlicht geval, maar met rijwielen die tegen een stootje konden. Dat was wel nodig, want ze sjouwden veel, heel veel mee. Wat allemaal, dat lezen we in Kooijs dagboek over de tocht die Wim van Dobben en hij in 1931 maakten naar Zweden, naar Hallands Väderö. Voor dat uitstapje belaadden de heren hun fietsen en zichzelf met een complete kampeeruitrusting, een tent, kookgerei, een opvouwbare tweepersoonskano met mast en zeil, een 9 x 12 en 13 x 18 camera met glasnegatieven, statieven en nog meer. Hun fietsen waren zo zwaar beladen dat ze nauwelijks in bedwang te houden waren. Op de bar slechte wegen in Noord-Duitsland braken voortdurend spaken, zodat ze ter plekke nieuwe moesten inzetten.

Ruim veertig jaar later zou Kooij tegenover Mike Weston verzuchten dat hij door het gewicht van de meegesjouwde spullen maar dertig glasnegatieven naar Hallands Väderö had kunnen meenemen. Op de heenweg noteerde de heren tussen Oyten en Hamburg ‘zeer veel Ortolanen’…  De terugweg legden ze voor een deel ’s nachts af.

Twee jaar later zou Kooij samen met Jan-Joost ter Pelkwijk (Pelk) weer op en neer naar Scandinavië fietsen en wel naar Kopenhagen. Na veel verwikkelingen gingen de heren daar scheep naar Groenland. Die tocht is een waar epos, waarvan beiden individueel een dagboek bijhielden. 

Om ’s nachts naar een begeerde vogelbestemming te fietsen en daar dan overdag in het veld te zijn werd geleidelijk aan usance. Wat te denken van Paasweekeinde 1935. Op Goede Vrijdag eerst vanuit Den Haag naar De Peel voor Goudplevieren. Toen die verstek lieten gaan vandaar naar Hulshorst om er Kerkuilen te fotograferen. Op Tweede Paasdag ging het terug naar Den Haag. In vier dagen 405 kilometer afgelegd, noteerde Pietje precies Kooij met voldoening in zijn dagboek. Hij hield nauwgezet zowel de kilometrage als de tijdsduur van de afgelegde trajecten bij.

Frans Kooijmans (links) met Johan Koch (Nelis) en Bik Tekke in april 1933 in de Vredepeel voor Goudplevieren.

Zomer 1935 broedden er op Texel Velduilen. Om deze te fotograferen fietste Kooij drie weekeindes achtereen van Den Haag naar Den Helder vice versa, deels ’s nachts. Dan was hij op maandagochtend 06.00 uur terug in Den Haag, waar de dagelijkse arbeid wachtte.

Ook Schouwen viel prima in de smaak, zij het dat het een tijdrovende reis was om er te komen. Met de fietstocht naar Rotterdam en dan de lange pontreis over de deltawateren was een dag gemoeid. Op 4 mei 1931 opende de KLM echter een luchtlijntje van Rotterdam Waalhaven naar Haamstede. Die vlucht duurde twintig minuten en fietsen konden mee. Kooij maakte op zaterdag 2 juli voor het eerst gebruik van de KLM Fokker. Het transport en de fotografische mogelijkheden op Schouwen bevielen zo goed dat hij de twee volgende weekeindes weer ging. Het jaar daarop was het opnieuw prijs.

Het kwam tot een vriendschap met Vijverberg, net als Kooij vogelfotograaf en evenzeer altijd aan het knutselen met camera’s. Was Kooij op Schouwen, dan waren de heren samen tot diep in de kleine uurtjes in de weer met hun optiek. Ze zouden hun verdere leven bevriend blijven. Toen in 1935 op Schouwen in de derde Inlage een met een Kokmeeuw gepaarde Zwartkopmeeuw werd ontdekt, reisde Kooij er spoorslags heen om deze première voor Nederland te fotograferen.

Fokker type VIIA op het vliegveldje van Haamstede. De KLM vloog met deze toestellen in 20 minuten van Waalhaven-Rotterdam naar Haamstede.

Certificate of Merit

Kooijs ster als vogelfotograaf rees snel. Zijn foto’s baarden opzien, vooral de niet nest-foto’s. In binnen- en buitenland deden schrijvers, tijdschriftredacties en uitgevers een beroep op hem.

In 1935 zond hij werk in voor deelname aan een door Country Life Magazine georganiseerde expositie van natuurfoto’s. De tentoonstelling werd gehouden in het Natural History Museum in Londen. Daar ontving hij op 6 november een ‘Certificate of Merit’. Bij de natuurfotografen van over de hele wereld, die in totaal 1.300 foto’s hadden ingezonden, bevonden zich ook zijn landgenoten Van de Peppel en Broekhuijsen. Country Life nam een stel van Kooijs foto’s op.

Een groep rustende Drieteenstrandlopers op een strekdam kreeg dit sfeervolle onderschrift: ‘Such a photograph as No. 522 Sanderlings by mr. F.P.J. Kooijmans of Holland transports one at once from South Kensington to the seashore on a cold grey winter day, with the salt wind stinging the cheek, the moan of the waves in one’s ears, and a flock of these dainty wanderers from the north running along the strand at the verge of the oncoming waves like breeze-brown balls a of white foam’.

Kooij had aan de zuidzijde van De Beer, langs de monding van de Brielse Maas een schuilhut gebouwd. Vanuit die schuilhut genomen foto’s van Lepelaars, Groenpootruiters en Zwarte Ruiters kregen eveneens treffende bijschriften, met een extra pluim voor de maker voor diens streven om de nestfotografie te vermijden: ‘A fine example of away from the nest photography’ lezen we in Country Life. Tien jaar nadat Thijsse en Niko Tinbergen pleidooien hadden gehouden om bij de fotografie uit de buurt van nesten te blijven had Kooij aangetoond daarin te zijn geslaagd.

Onder meer om deze foto van Lepelaars viel Kooij in de prijzen op de International Exhibition of Nature Photography in Londen in november 1935. Hij maakte de foto een paar maanden eerder op De Beer aan de monding van de Brielse Maas. De foto kwam te staan in Country Life, met als onderschrift: ‘Away from the nests….’.

 

Vogelsoorten die hij waarschijnlijk als eerste in Nederland fotografeerde zijn onder meer IJseend, Morinelplevier, Paarse Strandloper, Kanoet, Grote Burgemeester, Dwergmeeuw en dan de nationale première van een Gestreepte Strandloper op Texel in september 1961.

Het was overigens niet zo dat Kooij nimmer meer bij nesten aanschoof. Zo fotografeerde hij bij de nestholte van de begin jaren vijftig op het landgoed ’t Reigersnest in Oostvoorne broedende Hoppen. En toen na WOII op De Beer opnieuw Lachsterns kwamen broeden, was Kooij er als de kippen bij om ze te fotograferen; acties die zelfs tot wrevel leidden binnen het bestuur van De Beer. De documentaire waarde van zowel Kooijs landschapsfoto’s van De Beer als van de door hem daar gefotografeerde Grote Sterns, Lachsterns, Dwergsterns en Strandplevieren is onschatbaar.

Helemaal los van de nestfotografie kwam Kooi niet. Begin jaren vijftig broedden er Hoppen op het landgoed ’t Reigersnest in Oostvoorne. Kooij fotografeerde dit exemplaar in de ingang van de nestholte in 1952.

Ondanks het ‘away from the nests’-streven, hebben Kooij en zijn maats talloze schuilhutten gebouwd. Deze heeft waarschijnlijk kort na WOII ergens ten zuiden van Den Haag gestaan, mogelijk bij een Wulp.

Paartje Lachsterns op De Beer. Deze foto dateert uit 1949.

Stalen kuitspieren

Bij het lezen van de wielerodyssees van Kooij en zijn vrienden door Nederland en daarbuiten kreeg mijn minderwaardigheidscomplex extra voedsel. In de kortebroekjaren ging ik ook met vrienden op fietsexcursies. Al gauw kwamen er Vespa-scooters.

En nu? Bij het sprinkhaanzangerfestival van 4 oktober 2016 op de Maasvlakte ging er een verhaal rond over een vogelaar die met zijn auto de afstand Harlingen–Maasvlakte in twee uur had weten af te leggen. Een Formule1-tijd dus. En stellig zijn er nog wel sterkere staaltjes. Omdat de routes naar een twitch lucratief kunnen zijn, beluistert de Engelse verkeerspolitie de vogellijnen even gretig als de vogelaars.

Toch zijn er nog openbaarvervoer-vogelaars. Bij de Bruine Klauwier van Netterden in 2014 stapte een Hagenaar uit een buurtbus, die hem vanaf het dichtstbijzijnde treinstation naar de klauwier had gebracht. Hij had de chauffeur niets hoeven te zeggen over de locatie. Die verklaarde al menig vogelaar naar de begeerde klauwier te hebben getransporteerd.

Ambitie en passie hebben de huidige vogelaars evenzeer als die van tachtig jaar geleden. Maar of ze dezelfde stalen kuitspieren hebben…..?

Gerard Ouweneel

Met dank aan R. Kooijmans en het Nederlands Foto Museum voor het beschikbaar stellen van foto’s’.

NASCHRIFT:

Op basis van de uitwerking van de door Frans Kooimans nagelaten notitieboekjes door Kooijmans oudste zoon Ronald (1938) schreef Gerard Ouweneel een biografie over deze pionier van de vogelfotografie. Ouweneel, geboren in 1937, trok vanaf begin jaren tachtig ook regelmatig op met Frans Kooijmans.

Een Haagse vogelaar. Het leven van Frans P.J.Kooijmans. 2016. Geïllustreerd. 164 pagina’s. ISBN: 978 94 91034 95 4. Uitgeverij Liverse, Dordrecht. Prijs: Euro 19.95.

 


Discussie

Gijsbert van der Bent  ·  17 juli 2017  14:04

Zie je wel dat vroeger alles beter was (nou ja, behalve de optiek dan...). Je kon gewoon twitchen met een Fokker. Kom daar nu eens om!

Chris van Rijswijk  ·  17 juli 2017  15:02

Tjo, hebben we het als fotografen nu maar erg makkelijk!

Max Berlijn  ·  20 juli 2017  22:06

Mooi hoor, meer hiervan graag zolang de "voorraad strekt"! Als liefhebber van de Gestreepte Strandloper zou ik die plaat wel eens willen zien :-)

Vincent Hart  ·  25 juli 2017  12:44

Hier staan ze, Max: https://www.dutchavifauna.nl/record/25604

Heerlijk Ouweneeltje dit weer :)

Gijsbert van der Bent  ·  25 juli 2017  13:15

Goeie foto's! De ontdekker zou toen gesproken hebben van een steltloper 'met heel geen kenmerken'.

Jan Hein van Steenis  ·  25 juli 2017  16:40

Voor twitchen per vliegtuig kun je nog altijd in Duitsland of Groot-Brittannië terecht Gijs. Voor Fokkers is het misschien wat laat.

Teus Luijendijk  ·  2 augustus 2017  19:41

Wat een heerlijk verhaal, dank Gerard!

Harm Niesen  ·  6 augustus 2017  22:43

Bedankt Gerard! Ik prijs me gelukkig, Frans Kooijmans nog persoonlijk gekend te hebben. Als knulletje had ik een beroemde foto van een Brandgans, afkomstig van de allereerste vogelkalender van Het Vogeljaar, boven mijn bed hangen. God, wat was ik onschuldig.... Jan P. ( Strijbos voor de jonkies ) vertelde ons regelmatig hoe ergens in de jaren '30 Frans en Niko Tinbergen langs zij huis fietsten. Na de begroeting was het antwoord op de vraag waar ze heen gingen eenvoudigweg "Groenland". Vele weken later kwamen ze weer langs en was het antwoord op de vraag, waar zij vandaan kwamen opnieuw "Groenland". Alsof het de gewoonste zaak van de wereld was.... In de woorden van Jan P dus, en die hield erg van smeuïge verhalen.

In 1964 bracht ik als jong knulletje 3 maanden met Jan P ( toen 72 jaar jong ) op IJsland. Kamperend uiteraard, in exact zo'n katoenen enkeldaks tent met houten palen als op de foto in jou verhaal. Dubbeldaks is voor mietjes... maar het regent nogal eens op IJsland ( mooi weer=geen wind, volgens een plaatselijke dominee, regenen heeft daar niets mee te maken, dat doet het elke dag ) en één keer aanraken van het tentdoek zorgt voor blijvende lekkage... En katoen heeft onverwachte nadelen: de plaatselijke koeien consumeerden vitale onderdelen van het tentdoek. 

Albert de Jong  ·  9 augustus 2017  16:32

Als broekie smul ik van zulke verhalen uit het pionierstijdperk!

Gerben Mensink  ·  11 augustus 2017  08:22

Prachtig verhaal, mooi geschreven!

Gebruikers van het forum gaan akkoord met de forumregels.