Sinds de laatste rietganzensplit, alweer meer dan 10 jaar geleden, begonnen de 'preciezen' onder de twitchers zich af te vragen of ze Taigarietgans ooit echt bewust en correct hadden gedetermineerd. De 'rekkelijken' daarentegen redeneerden dat ze in hun leven zo veel rietganzen hadden gezien, ook in provincies waarvan werd beweerd dat Taigagans vaak voorkwam, dat ze de split als een 'armchair tick' opvatten. De 'rekkelijken' zijn nog steeds duidelijk in de meerderheid en sommigen van hen beweren zelfs dat ze de soort iedere winter tegenkomen. Dat laatste wordt zelden of nooit gestaafd door foto's, dus daar mogen vraagtekens bij worden geplaatst. Dat geldt overigens ook voor de beweringen van inventariseerders die jaarlijks nog honderden exemplaren registreren.
Zelf wist ik na de split evenmin of ik ooit echt Taigarietganzen binnen de landsgrenzen had gezien. De enige manier om dat te controleren was een uitgebreid onderzoek van mijn eigen foto's. Tot mijn verrassing vond ik een fraaie serie van een groepje zwartbekken in Zuid-Flevoland op 15 februari 1986 (daar waar nu Almere ligt). Dit waren echter de enige en het bleek tevens een van de weinige foto's die de DB-redactie zo snel kon vinden om het taxonomische DB-artikel van George Sangster en Gerald Oreel te illustreren (Dutch Birding 18: 312, 1996).
In de afgelopen jaren heeft een deel van de DB-redactie en de CDNA geprobeerd meer inzicht over het voorkomen van dit taxon in Nederland te verkrijgen. Dat betekende dat bijvoorbeeld Enno Ebels, Roy Slaterus, Theo Bakker, Max Berlijn, Magnus Robb en ik regelmatig in de winter claims natrokken. Het regelmatige overwinteren in het oosten van het land is volgens mij een mythe gebleken en er zijn in al die jaren bar weinig Taigarietganzen aangetroffen waarvan de determinatie niet aan twijfel onderhevig was. Voor mezelf sprekend, zijn dat er na de split eigenlijk maar vier die ik ook met foto's kan bewijzen. Gek genoeg zijn de schaars wordende weilanden achter de Hollandse duinenrij de laatste jaren opmerkelijk productief: Sassenheim in februari 2007 en in januari 2008 de 'geelbek' bij Voorhout en de niet zo erg zwart gebekte bij Spaarndam. Je zou haast denken dat het vogels zijn van de populatie die normaliter in Engeland overwintert (in Brittannie is juist de bij ons zo talrijke Toendrarietgans een zeldzaamheid).
Taigarietgans ("zwarbek", rechter vogel) Anser fabalis en Toendrarietgans A serrirostris, Spaarndam, Noord-Holland, 17 februari 2008 (Arnoud B van den Berg)
Taigarietgans ("zwartbek", achterste vogel) Anser fabalis, Toendrarietgans A serrirostris en Grauwe Gans (rechter vogel) A anser, Spaarndam, Noord-Holland, 29 januari 2008 (Arnoud B van den Berg)
Over geel- en zwartbek: het idee leeft dat Taigarietganzen met grotendeels gele snavels vooral in Noord-Scandinavie voorkomen en dat de snavels van Russische vogels grofweg gemiddeld evenveel zwart laten zien als Toendrarietganzen. Vandaar het onderscheid tussen geelbek- en zwartbektaiga. Vermoedelijk is het een uitvinding van Leo, die ooit een lezing over dit onderwerp op een DBA-dag gaf, en meent dat met name de Scandinavische populatie door de onspecifieke jacht op grijze ganzen gevaar loopt uit te sterven. De herkenning blijft een uitdaging en stof voor discussies op allerlei fora. Het is mij geregeld overkomen dat ik in het veld een extreem grote Toendrarietgans voor een mogelijke Taigarietgans uitschold om dezelfde avond na het zien van de foto's te concluderen dat ik me toch weer had laten foppen. Het oude adagium doet hier opgeld: als je niet 100% zeker bent van de determinatie als Taigarietgans, dan is het er geen. Bij de vogel die nu af en toe bij Spaarndam is te zien bleek echter dat zelfs criticasters die nooit een Taigarietgans op hun lijst wilden zetten, zoals Klaas Eigenhuis, bij het zien van een 'echt' exemplaar er plotseling geen enkele moeite mee hebben. De kenmerken hebben voor een belangrijk deel met 'jizz' te maken en zijn daardoor moeilijk in absolute termen weer te geven. De snavelvorm is ongetwijfeld de sleutel tot herkenning: lang, naar verhouding slank en de ondersnavel aan het eind iets neerwaarts buigend. Verder is het altijd een grote gans, zo ongeveer tussen Toendrarietgans en Grauwe Gans in. Andere kenmerken zijn afhankelijk van gedrag, houding, positie: soms meer driehoekige kop met duidelijk langere en slankere hals; dikke, wat uitpuilende borst; zware buik. Het zijn kenmerken die alleen opvallen als je de vogel goed in beeld hebt, liefst recht van opzij. De vogel van Spaarndam liep weliswaar met bijna 50 Toendrarietganzen maar was duidelijk ongepaard, hetgeen ook een aanwijzing vormt (aannemende dat gemengde paren Taiga x Toendra zeldzaam zijn). De hoeveelheid geel en zwart op de snavel is geen goed onderscheid tussen Taiga en Toendra, maar bij Taiga komt het blijkbaar vaker voor dat de snavel bijna helemaal geel is, zoals dat bij de vogel van Voorhout het geval is.
Taigarietgans ("geelbek", linker vogel) Anser fabalis en Toendrarietganzen A serrirostris, Voorhout, Zuid-Holland, 22 januari 2008 (Arnoud B van den Berg)
Over de status van Taigarietgans in Nederland durf ik zonder gedegen literatuurstudie weinig te zeggen: bij ganzentellingen is altijd getracht Toendra en Taiga te onderscheiden, ook voordat ze als aparte soorten op de Nederlandse lijst kwamen. Vermoedelijk is het inderdaad zo dat in strenge 'elfstedenwinters' (zoals in 1986) groepjes vanuit zuidelijk Scandinavie naar Nederland afzakten. Maar persoonlijke ervaringen lijken erop te wijzen dat de soort in normale winters zeldzaam is. De Avifauna van Nederland 2 (Bijlsma et al 2001) illustreert de onzekerheid: daarin staat dat de soort 'fairly scarce or fairly common' is met in 'normal and mild winters, at most 2500....increasing to 25000-33000 in hard winters (mid-1980s, but not in late 1990s).' De makke zit hem denk ik in de woordjes 'at most'.... Arnoud B van den Berg
DB 18 (1996) nummer 6 pagina 310-316. Trends in systematics. (pdf)