Goud van Oud

De serie 'Goud van Oud' op de website van de Dutch Birding Association belicht die historische en vaak legendarische gevallen.
Heb je een mooi verhaal en/of een fraaie (twitch)foto's van een 'legendarisch' geval, stuur die dan op naar de samenstellers van deze rubriek via birding@dutchbirding.nl. Over het algemeen geldt voor een rubriek die Goud van Oud heet het credo 'hoe ouder hoe leuker', maar schroom niet om ook meer recente foto's/verhalen in te sturen.

Lebrets Biesbosch

1 januari 2016  ·  5764 × bekeken

Menige vroegere gebeurtenis zou ik willen herbeleven. Zo zou ik weer graag optrekken met Tom Lebret, samen met hem in het veld zijn, diens ervaringen en ideeën vernemen en delen, luisteren naar zijn aanstekelijke relazen over belevenissen in de Biesbosch en opgedane ervaringen tijdens zijn WO II-onderduiktijd in Friese eendenkooien. En bovenal nog eens met hem reizen langs ganzenpleisterplaatsen in de Balkan. Lebrets visie en geschriften waren richtingbepalend. Het was een voorrecht met de watervogeldeskundige bij uitstek die Tom was veel te hebben kunnen delen.

De Eendenman is het etiket dat de Rotterdamse museumbioloog Kees Moeliker kreeg naar aanleiding van een door hem geschreven boekje. Die titel zou evenzeer bij Tom Lebret passen, zij het om redenen van diens veldonderzoek naar en kennis van de anatidae. Geboren in 1918 in Dordrecht en vanaf zijn vroege jeugd geïnteresseerd in vogels was voor Lebret de Biesbosch het vanzelfsprekende excursiedoel. Dit werd zijn local patch, waarbij het woord 'local' de uitgestrektheid en moeilijke toegankelijkheid van de Biesbosch van bijna negentig jaar geleden in hoge mate tekortdoet.
De onderzoeksresultaten naar (water)vogels in de Biesbosch van zijn jeugd en later legde Lebret vast in een reeks artikelen en boeken. De niet zelden anekdotische verhalen over belevenissen met jagers, kooikers, vissers, stropers en riet- en biezensnijders stak hij af tijdens duizenden gereden kilometers naar en door de Balkan; ritten waarbij ik meestal chauffeerde. Vermoedelijk stak hij zijn vertellingen mede af om mij wakker te houden. Welnu, een effectievere antislaap-remedie was er niet. Was er destijds in de Volvo maar een apparaatje geweest om die verhalen op te nemen. Want ze waren kostelijk en zouden tegelijkertijd een waardevolle aanvulling zijn geweest op de historie van de Biesbosch.

Dagboeken
Lebrets dagboeken kwamen terecht bij Huub Oome, die, zich bewust van de waarde, ze decennialang zorgvuldig beheerde. Mocht het ooit komen tot een 'Avifauna van de Biesbosch', dan zijn die dagboeken dus beschikbaar. Ze vangen aan begin jaren dertig van de vorige eeuw en lopen tot rond 1980. Zeker nu er een Vogelwerkgroep De Biesbosch is opgericht, lokt een nieuwe Biesboschavifauna alleszins aan. Immers, waar anders op onze breedte bevindt zich een dergelijk uniek grootschalig zoetwatergetijdengebied met zo'n roemrucht verleden en een gelukkig wederom boeiend en rijk heden? Met bovendien de lichten op groen voor een beloftevolle toekomst. Hopelijk maak ik de verschijning van zo'n nieuwe Avifauna van de Biesbosch nog mee.
Bij het lezen van Lebrets dagboeken gingen de windmills of the mind aan het werk en verliet ik snel het heden. Tom legde zijn waarnemingen gedetailleerd en levendig vast, vaak inclusief een eigen uitleg van wat hij vaststelde, daarbij regelmatig refererend aan ervaringen in de Biesbosch.
Niet zonder reden had ik gekozen voor het dagboekdeel dat begon op 5 augustus 1943 en sloot op 30 mei 1946. Reizend door Midden- en Oost-Europa had Tom over die levensperiode al veel verteld. In de meidagen van 1940 diende hij bij 'het paardenvolk', zijn aanduiding voor de cavalerie. Toen de Duitsers verordonneerden dat om te worden ingezet voor hun Arbeitseinsatz ook ex-militairen zich moesten melden, dook hij onder.
Dankzij relaties met Biesboschkooikers kon hij terecht in Friese eendenkooien. Daar verbleef hij onder andere op de Kooiplaats in de Anjumer Kolken en in de kooi van Piaam. Hij was er vaak in het veld en hield wederom zijn vogelbelevenissen nauwkeurig bij. Eenden en ganzen kregen veel belangstelling, met extra aandacht voor Wintertalingen en Grauwe Ganzen. Geen wonder, beide waren tot 1970 de karaktervogels van zijn Biesbosch.
Op 10 oktober 1944 was er in de Anjumer Kolken een Dwerggans. Deze kreeg in het dagboek een hele pagina toebedeeld, waarin Tom onder andere schreef dat de vogel ín vlucht 'roetig' aandoet. Op 28 en 29 juni 1944 bezocht hij de toenmalige kolonie Dwergmeeuwen in de Lindevallei. Een lange verhandeling over het kleed, nestbouw en balts van deze vogels was het resultaat. Voorts lezen we 'Zwarte Sterns zeer talrijk'.

1Het was vooral de Grauwe Gans die Tom Lebert bij zijn tochten meemaakte en bestudeerde (Wietze Janse).

Nogal doods
Zodra de geallieerden in april 1945 de noordelijke provincies hadden bevrijd, ging Lebret op een gammele fiets al vogelend op weg naar het zuiden. Hij moest om de nog bezette Randstad heen. Op 24 april hoorde hij een Roerdomp 'in de Ooy bij Nijmegen', op 28 april zag hij de eerste Gierzwaluw bij Vught en twee dagen later een Wielewaal onder Helvoirt. De Moerdijkbruggen waren in oktober 1944 door de Duitsers opgeblazen. Pas in de loop van 1946 konden deze worden heropend.
Lebret kwam na zijn bevrijdingsfietstocht terecht in Breda, waarvandaan hij op 10 mei 1945 alweer op excursie ging naar de Zeggepolder onder Terheijden. We lezen dat daar lui met honden bezig waren om eieren te zoeken. En.... en er waren niet minder dan acht 'Asgrauwe' Kiekendieven, waarbij baltsende mannetjes. Over het fraaie schouwspel dat baltsende mannetjes Grauwe Kiekendieven ten beste geven schreef hij een dagboekpagina vol. 'Ze vliegen dan als een vischdief', lezen we.
Voor de zomer van 1945 en ook voor die van 1946 kwam Lebret op twee tot drie paren broedende Asgrauwe Kiekendieven in de Haagsche Beemden, met ook jongen. Deze gevallen noemt de Atlas van de West-Brabantse broedvogels niet. Trouwens, in zijn algemeenheid valt op hoe vaak Lebret in zijn dagboeken van meer dan een halve eeuw geleden waarnemingen van Grauwe Kiekendieven kon opvoeren.
Op 19 mei 1945 nam hij een kijkje bij het Gat van den Ham bij Lage Zwaluwe, waar hij een roepende Roerdomp vaststelde. We lezen dan: 'Verder alles daar nogal doods. Veel door militairen geschoten. Nergens riet gesneden en dus overal veel broedgelegenheid'.
Na excursies langs de zuidoever van het Hollandsch Diep en ook nog begin oktober 1945 naar het Sloegebied en het Verdronken Land van Saefthinge maakte hij op 19 en 20 oktober 1945 zijn eerste naoorlogse tocht door de Brabantse Biesbosch. We lezen over die tocht onder meer: 'Er zijn veel Aalscholvers en overweldigende aantallen Wintertalingen'. En ook 'zeer veel Bruine Kiekendieven'.
Later zou Lebret menigmaal de ongewoon grote aantallen eenden na WO II aanhalen. Dat fenomeen kwam zijns inziens voort uit de jachtloze oorlogsjaren. Een maand later maakte hij een tocht rond de drooggelegde maar nog niet in cultuur gebrachte Noordoostpolder. Hij is verbijsterd over de aantallen eenden, zo veel dat hij een kwarteeuw later tijdens de Balkanse autotrips nog herhaaldelijk terugkwam op die ervaring. In het dagboek legde hij uitgebreid zijn berekeningen vast die hem brachten op een hoeveelheid van één tot anderhalf miljoen anatidae in de kwelplassen bij de Rotterdamse Hoek van de Noordoostpolder op 6 november 1945.

Ecologische schok
Tom Lebret overleed in 1982, nog geen 64 jaar oud en dus veel te vroeg. Tot kort voor zijn plotselinge heengaan ging hij regelmatig vanaf de Prinsenheuvel met zijn schouwtje de Biesbosch in, de laatste jaren extra veel wegens research voor zijn in 1979 verschenen boek 'Biesbosch - vogels'. In die periode was bij hem een kwaadaardige aandoening geconstateerd. Deze wist hij later te overwinnen. En voorts was er druk omdat de verschijning van 'Biesbosch - vogels' tijdgebonden was in verband met het tachtigjarig jubileum van Vogelbescherming Nederland.
Stel dat het Lebret gegeven zou zijn een kijkje te nemen in de Biesbosch van anno heden, zodat hij een vergelijking zou kunnen maken met het landschap en de vogels van vijfendertig jaar geleden, tijdens een van zijn laatste excursies. Zou het geen ecologische schok voor hem zijn, zeker voor iemand als hij? Zijn instelling was immers altijd onderzoeksgericht, en verder had hij het gebied vanaf zijn vroege jeugd doorkruist, waardoor hij het kende als zijn broekzak.
Bovendien bezat hij een sterke emotionele band met de Biesbosch, hetgeen onder meer bleek op 2 november 1970; de datum waarop het Haringvliet werd gesloten. Op die dag waren wij in de Dobrogea in Roemenië voor de Roodhalsganzen. Aan het einde van de middag verzuchtte Tom 'De Wintertalingen in de Biesbosch zullen nu wel in paniek zijn', erop doelend dat hun voedselritme verstoord geraakt was als gevolg van het wegvallen van het tij en daarmee de verdwijning van hun foerageergebieden, de slikplaten.


1
Met het wegvallen van het tijd in de Biesbosch raakte het voedselritme van de Wintertaling verstoord (Wietze Janse).

Ganzenman
Na verschijning van de klassieker 'Land van het levende water', waarin Lebret het hoofdstuk van de Biesboschavifauna verzorgde, schreef ik hem een brief met daarin toen nog in de kinderschoenen staande eigen ervaringen in 'zijn' gebied. Natuurlijk was die brief in de eerste plaats bedoeld om in contact te komen met de hooglijk geadoreerde mijnheer Lebret. Per kerende post kwam er een vriendelijk en bezielend schrijven terug. Toen ik wat later in Het Vogeljaar een stukje schreef over ganzenervaringen in de noordelijke Delta, was er opnieuw een stimulerende reactie.
Ontmoetingen volgden op conferenties, in de Biesbosch, op de Kwade Hoek en bij de Roode Vaart annex Appelzak onder Moerdijk, waar het ook kwam tot een gezamenlijke excursie naar de Sassenplaat. Toen ik in 1969 vaststelde dat op de Ventjagersplaat een voor die tijd grote concentratie Grauwe Ganzen ruide en naar Middelburg belde om dit fenomeen te delen, stond Tom de volgende ochtend al vroeg óók op de Hellegatsdam om het gebeuren op zich te laten inwerken.
Thomas Lebret was niet alleen een 'eendenman' maar ook een 'ganzenman'. Aanvankelijk stonden bij onze contacten de in dit land en daarbuiten overwinterende ganzen met alles wat daarmee samenhing aan gedrag, beheer en jacht centraal. Dat bij hem Grauwe Ganzen favoriet waren had natuurlijk te maken met de Biesbosch. De Grauwe was bij uitstek de ganzensoort die hij daar tijdens zijn tochten meemaakte en bestudeerde.
Toen hij in de zestiger jaren betrokken was bij de herinrichting van de Scheelhoek en de in het Hollandsch Diep gelegen Sassenplaat speelden de habitateisen van de Grauwe Gans een belangrijke rol bij zijn adviezen . Thans is bij de plannenmakerij niet zelden het adagium 'hoe houden we ze er weg?'. Tom zou voor zowel de Sassenplaat als de Scheelhoek eens moeten meemaken hoe hij zijn zin heeft gekregen! En dat geldt voor de hele ganzenscene in dit land.
Stel dat het mogelijk zou zijn nog eens aan zijn zijde een tocht te maken door de Biesbosch van nu. Bij het zien van broedende Zeearenden en de aantallen overwinterende Grote Zilverreigers zou de verbazing toeslaan. De landschappelijke veranderingen als gevolg van ontpolderingen en herinrichtingen zouden zijn instemming krijgen. Maar als de ganzenman die Tom was zouden de drommen ganzen die zijn Biesbosch (en trouwens de hele natie) bevolken hem ongetwijfeld het meest frapperen. Of wellicht verbijsteren? Sprekend over ganzen valt nogal eens te beluisteren dat 'Tom Lebret dit eens had moeten meemaken'. Of misschien toch beter van niet? Ik zeg er niets over.

Lebrets Eiland
Als hommage werd er ooit een Lebretbos aangeplant. In het Haringvliet ligt sinds eind vorige eeuw een Lebret Eiland, door medewerkers van Rijkswaterstaat naar hem vernoemd als eerbetoon. Met Rob Strucker en Pim Wolf wandelde ik al tellend op 7 mei 2014 Lebrets eiland rond; vijfendertig jaar na zijn overlijden een eiland met veel broedende Kleine Mantelmeeuwen en Brandganzen. Hoezeer een avifauna in een betrekkelijk korte tijd kan veranderen! Maar ook 49 nesten van Lepelaars, met daarin al aardig uit de kluiten gewassen pullen. Het zou fijn geweest zijn indien Lebret er bij geweest was. Want Lepelaars waren en zijn evenzeer vogels van zijn Biesbosch.

Gerard Ouweneel

1Speciaal voor de Roodhalsganzen naar de Roemeense Dobrogea, in 1974, met van links naar rechts Gerard Ouweneel, Tom Lebret, Joost van der Ven en Adriaan Dijksen (Jos Kuijpers)

Uit 'Een aangename onrust' door Gerard Ouweneel. Vrijwel integraal overgenomen, met toestemming van Uitgeverij Liverse uit Dordrecht.
De bundel. 'Een aangename onrust', met ruim 80 korte verhalen over vogels en vogelaars, is in januari 2015 verschenen. Prijs Euro 19,95 inclusief porto. ISBN 9 789491 034480. Te verkrijgen via de boekhandel of rechtstreeks via de uitgever.

Discussie

Max Berlijn  ·  2 januari 2016  08:14, gewijzigd 2 januari 2016  08:14

Mooi hoor en dus toen (voordat men wist dat je middels een reintroductie project een beetje kon sturen) al een Dwerggans in de Anjummer Kolken!

Sander Terlouw  ·  2 januari 2016  10:21, gewijzigd 2 januari 2016  10:22

Nou Gerard, goed nieuws, want we zijn recent gestart met de voorbereidingen voor een nieuwe Avifauna van de Biesbosch. Lebrets dagboeken mogen natuurlijk niet als zeer waardevolle bron ontbreken. Voor meer suggesties over niet geijkte bronnen houd ik mij aanbevolen!

Gijsbert van der Bent  ·  2 januari 2016  21:13, gewijzigd 2 januari 2016  21:13

Goed Max, dat je die Dwerggans direct eruit gehaald hebt! En Jan bedankt!

Gebruikers van het forum gaan akkoord met de forumregels.