Op woensdag 10 maart nam ik ’s middags de trein vanuit Merelbeke richting de Visbeekvallei, voornamelijk om naar het vrouwtje Siberische Taling (Sibirionetta formosa) te gaan kijken die daar gevonden was door Tom Goossens, maar zeker ook om nog eens enkele goeie vrienden terug te zien. Niets heerlijker dan gezellig bijpraten bij een zeldzaamheid! En zo geschiedde, de taling was meteen in beeld en het tripje was al snel geslaagd. Omdat er nog genoeg tijd over was, besloten we om eens te gaan kijken naar het Viersels Gebroekt waar we een aantal Bonte Strandlopers (Calidris alpina), een paar Grutto’s (Limosa limosa) en een mannetje Zomertaling (Anas querquedula) zagen. Mijn vroegste ooit. Er zaten ook best wat meeuwen, toch even checken, je weet maar nooit. Er stond een stevige ZW-wind met af en toe wat neerslag, maar het was nog wel even licht dus we twijfelden of we nog iets anders gingen doen. De frituur lonkte al, maar dat kon op zich nog wel even wachten. Nee, we gaan nog eens zien of de Kuifduikers (Podiceps auritus) van Broechem er nog zitten. En wie weet zit er nog wel iets anders leuks!
Aangekomen op de plek rond 17u35 viel al snel op dat er heel wat meeuwen zaten. Maar eerst eens kijken wat er nog allemaal te zien valt. Naast een dertigtal Smienten (Mareca penelope), 16 Scholeksters (Haematopus ostralegus) en 2 Grote Zaagbekken (Mergus merganser) was er niet veel te vermelden. De Kuifduikers waren onvindbaar. Goed, dan zit er maar één ding op: meeuwen checken! En wie dat al regelmatig gedaan heeft, kent de ingesteldheid wel waarmee je dat vaak doet. “Ik ga ze zo goed mogelijk proberen bekijken, maar de kans dat er echt iets goeds tussen zit én dat ik hem eruit haal, die is natuurlijk praktisch nihil”. Dat er gemakkelijk een paar duizend Stormmeeuwen (Larus canus) en minstens zoveel Kokmeeuwen (Chroicocephalus ridibundus) zaten, maakt het er natuurlijk ook niet simpeler op. Gelukkig zijn er genoeg leuke soorten meeuwen en we kregen al snel een tweede kalenderjaars Geelpootmeeuw (Larus michahellis) in beeld. Net zoals Wout was ik de groep van links naar rechts aan het afkijken, maar ik merkte dat ik er veel te snel over aan het gaan was om ze echt goed te kunnen checken. De gedachte speelde dan ook in mijn hoofd dat ik geen flauw idee had of ik wel in staat ben om pakweg een Ringsnavelmeeuw (Larus delawarensis) te vinden, of een Kleine Kokmeeuw (Chroicocephalus philadelphia). Ik werd er als het ware een beetje moedeloos van, en we begonnen er met z’n drieën wat over na te denken. De conclusie was dat een Franklins Meeuw (Larus pipixcan) zeker moet lukken, Ringsnavelmeeuw is ook best te doen wist Wout, Kleine Kokmeeuw mag je vergeten. Dat klopt, dacht ik, en ik nam mezelf voor om me te gaan focussen op de Stormmeeuwen.
Ik begon dit keer aan de rechterkant van de groep, en nam nu echt de tijd om ze beter te bekijken. Mijn oog gleed zowat van meeuw naar meeuw, vooral lettend op de tertials want ik wist dat je zo het makkelijkst Ringsnavelmeeuw vindt. Dat was wellicht ook het enige kenmerk dat zou opvallen gezien de afstand waarop de meeuwen zaten. “Ze moeten niet veel verder zitten dan dit”, zei Wout nog. En inderdaad, op 50x vergroting waren net genoeg details te zien. De meeuwen passeren traag door mijn telescoopbeeld, en plots valt mijn oog op iets geks. “Ow! Deze heeft weinig wit op de tertials. Wacht eens. Die heeft écht weinig wit op de tertials!” De manier waarop ik dat zei was voor Wout en Elie blijkbaar genoeg om het heel serieus te nemen, terwijl ik vooral wou weten hoe het in godsnaam kwam dat deze Stormmeeuw zo weinig wit in de tertials had! Omdat ik een second opinion wou, legde ik uit aan Wout waar hij hem moest vinden. Tussen een zee van meeuwen. Door ongeveer de richting uit te leggen en te wijzen op meeuwen die net aan het poetsen waren of aan het flappen in de buurt van de bewuste vogel, wist Wout hem uiteindelijk ook op te pikken. Elie kon weinig doen zonder tele, maar voelde wellicht de spanning ook toenemen toen hij nu niet alleen mij maar ook Wout allerlei dingen hoorde stamelen die ons steeds meer richting Ringsnavelmeeuw deden neigen. Maar op dit punt dacht ik nog: “Nee, dat kan niet”. Goed, wat konden we allemaal zien? De tertials waren bleek grijs met een zachte overgang naar de smalle witte toppen, helemaal anders dan de omringende Stormmeeuwen waarvan de donkergrijze tertials eerder in witte verf gedipt leken. Goh, die bovendelen lijken ook echt een goeie tint lichter dan bij de Stormmeeuwen. En die snavel, zie ik dat nu goed, is die echt zo fors? Ja, die is zo fors! Wout ziet hem even met zijn vleugels flappen en zegt al lachend dat die echt heel weinig wit in de handpennen heeft. Dit kan… Dit moet… Dat is een Ringsnavelmeeuw!
Ringsnavelmeeuw Larus delawarensis, Broechem, 11 maart 2021 (©Guy Laurijssens)
Kalm blijven, iemand van ons moet de vogel in beeld houden zodat Elie door de andere telescoop de vogel kan zien zonder dat we hem kwijtspelen. De meeuw verdwijnt soms gedeeltelijk achter Stormmeeuwen en is daarom niet altijd makkelijk te vinden, dus pas na een reeks aanwijzingen lukte het hem om de meeuw te zien. “Ja man, dat ziet er echt goed uit!” De vogel begon steeds meer vooraan in de groep te zwemmen en plots kon ik echt duidelijk de brede zwarte band over de snavel zien. Toen knapte er iets. “Sh*t, we moeten die beepen!” Er waren inmiddels bijna twintig enerverende minuten verstreken tussen het ontdekken van de vogel en het doorgeven van de waarneming, en het licht was al serieus afgenomen. Het werd een race tegen de klok voor enkele locals die hoopten om er voor het donker nog te geraken. Het was een kwestie van de vogel in beeld te houden tot iedereen gearriveerd was, en gelukkig kon iedereen hem na een hoop aanwijzingen nog met zekerheid zien. Oef! Euforie alom, wat een soort, hoe onwerkelijk allemaal! De foto’s die ik met de gsm door de tele genomen had, toonden verbazingwekkend genoeg perfect wat ik gezien had. Tot het bandje over de snavel aan toe! Dit is echt gebeurd! De frieten, die smaakten die avond beter dan ooit tevoren…
Ringsnavelmeeuw Larus delawarensis, Broechem, 11 maart 2021 (©Paul Pugh)
Ringsnavelmeeuw Larus delawarensis, Broechem, 11 maart 2021 (©Paul Pugh)
Indien aanvaard betreft dit de 28ste Ringsnavelmeeuw voor België en de 38ste voor de Benelux. De laatste twitchbare vogels voor België dateren van 2015 (Cerfontaine) en 2012 (Maaseik en 2 ex. te Roksem). Minstens twintig van onze gevallen werden ontdekt op slaapplaatsen. De beste periode is steevast maart en april, wanneer ze richting het noorden beginnen te trekken. Hoewel er vroeger wel eens meerdere individuen per jaar opdoken, is Ringsnavelmeeuw tegenwoordig een echte zeldzaamheid geworden. En niet alleen bij ons. Vooral in de jaren ’90 konden er tientallen exemplaren gevonden worden langs de Britse, Ierse, Franse en Spaanse kust. Tegenwoordig zijn ze meestal slechts in lage aantallen aanwezig op de vroegere hotspots, of zelfs helemaal afwezig. In Groot-Brittannië dreigt het zowaar opnieuw een beoordeelsoort te worden. De oorzaak van die piek in de jaren ’90 is wellicht deels te wijten aan verhoogd broedsucces, waardoor meer vogels Europa bereikten en daar jaar op jaar terugkeerden naar hun favoriete plekje, zoals meeuwen dat vaak doen. Rond de eeuwwisseling daalde het broedsucces weer en vermoedelijk is hierdoor ook de latere terugval in Europa te verklaren. Maar waarschijnlijk zijn er ook nog andere factoren in het spel. Hoe het ook zij, dat er ieder jaar wel ergens een Ringsnavelmeeuw in België moet zitten is bijna een zekerheid. Ze moeten alleen gevonden worden!
Ringsnavelmeeuw Larus delawarensis, Broechem, 21 maart 2021 (©Jean Jordaens)